Een in Nederland wonende pensioengerechtigde vrouw ontvangt naast een AOW-uitkering ook pensioenen uit Duitsland. De Belastingdienst legt een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) op, berekend over het totale bedrag aan Duitse pensioenen. De vrouw is het hier niet mee eens en gaat in beroep. Zij voert aan dat de heffing van Zvw-premies over haar Duitse pensioenuitkeringen onterecht is, mede omdat zij eerder een ontheffing heeft gekregen voor andere sociale verzekeringen, zoals de AOW en de Algemene nabestaandenwet.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw ingezetene van Nederland is in de zin van de Wet langdurige zorg en daardoor in Nederland verzekerd is voor de Zvw, inclusief de bijdrageplicht. Volgens de Europese Verordening is Nederland dan bevoegd om Zvw-premies te heffen over de Duitse pensioenen. De aanslag is volgens de rechtbank correct berekend en naar het juiste bedrag opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de ontheffing die de vrouw eerder had ontvangen voor andere sociale verzekeringen (zoals de AOW) niet van toepassing is op de Zvw.
Daarnaast stelt de vrouw dat de aanslag te laat is opgelegd. Door de late aanslag heeft zij niet tijdig actie kunnen ondernemen om een ontheffing te verkrijgen. De rechtbank wijst erop dat de termijn voor het opleggen van de Zvw-aanslag drie jaar bedraagt na het ontstaan van de belastingschuld. Aangezien de aanslag binnen deze termijn is opgelegd, acht de rechtbank deze tijdig.